Het arbeidsrechtelijke onderscheid tussen arbeiders en bedienden in ons land is historisch gegroeid. We moeten hiervoor reed terug tot het begin van de vorige eeuw. De wetten van 10 maart 1900 en 7 augustus 1922 legden toen de regels voor tewerkstelling van respectievelijk arbeiders en bedienden vast. Het onderscheid tussen beide - de enen verrichten hoofdzakelijk handenarbeid, de anderen werken vooral met het hoofd - bestaat tot op de dag van vandaag.
Dat het onderscheid "vooroorlogs en achterhaald" was, verkondigde toenmalig eerste minister Theo Lefèvre in 1960 reeds in zijn Rerum Novarum-toespraak. Vandaag kunnen we alleen maar vaststellen dat de aparte behandeling van arbeiders en bedienden onrechtvaardig is, onderwijskeuzes verstoort, de arbeidsmarkt onnodig verdeelt en het personeelsbeheer enkel verzwaart.
Zo oordeelde ook het arbitragehof op 8 juli 1993, dag op dag 20 jaar geleden, toen het de regering aanspoorde om deze discriminatie geleidelijk weg te werken, zonder hier evenwel een timing op te plakken.
Dat deed het Grondwettelijk Hof op 7 juli 2011 wel. Met name het verschil in opzegtermijnen tussen arbeiders en bedienden én de carenzdag bij ziekte werden als schendingen beschouwd van het gelijkheidsbeginsel en het niet-discriminatiebeginsel uit de Grondwet. Het Hof gaf de wetgever, in casu de regering, tot 8 juli 2013 de tijd om voor deze twee zaken een oplossing te zoeken.
Op de valreep gebeurde dat ook. Nadat de sociale partners er onderling (en zelfs intern) niet uitgeraakten, schoven zij de hete aardappel door naar de regering. Monica De Coninck nam haar verantwoordelijkheid en kwam na een marathonvergadering met een ontwerptekst op de proppen.
De tekst, die bijgevolg eerder dan een compromistekst een arbitraire beslissing is die onder tijdsdruk werd genomen, draagt een duidelijk rode signatuur en bevat nog vele hiaten en onduidelijkheden. Voor heel wat details blijft het dus wachten op de officiële wettekst. Zo heerst er bijvoorbeeld nog erg veel onduidelijkheid over het al dan niet afschaffen van de proefperiode.
Of deze wijzigingen nu werkelijk het begin van het einde betekenen van het onderscheid tussen arbeiders en bedienden valt nog af te wachten. Behalve de twee eerder vermelde elementen zij er ook nog verschillen in bijvoorbeeld de berekening en uitbetaling van het vakantiegeld. Of het hier ook werkelijk om discriminatie handelt valt nog aan te tonen.
Bovendien is er het diepgewortelde sociologische onderscheid tussen arbeiders en bedienden, wars van alle statuten. En dat zal veel moeilijker te doorbreken zijn.
Lees ook:
Het eenheidsstatuut: moet u intussen iets vrezen?
Nieuwe opzegtermijnen vanaf 1 januari 2014