Bedienden die van werkgever veranderen, krijgen een rugzakje mee met daarin hun vakantiegeld bedoeld om de vakantiedagen bij de nieuwe werkgever mee te betalen. Maar dat houdt ook in dat dat rugzakje bij de nieuwe werkgever dient geledigd te worden, met vaak een maand met geen of weinig loon tot gevolg. Dat kan niet langer, vond de FOD WASO, die sinds kort de verantwoordelijkheid over het vakantiegeld van de RSZ overnam. Een nieuwe verrekeningswijze vanaf 1 januari 2024 was het gevolg. Of die het er eenvoudiger op maakt is maar de vraag. Gelukkig verandert er voor arbeiders, toch het gros van de horecawerknemers, niets.
Vakantiegeld en vakantierechten zijn een complexe materie. De vakantie van een werknemer bestrijkt altijd twee kalenderjaren: het jaar waarin de vakantie wordt verworven (“vakantiedienstjaar”) en het jaar waarin de vakantie wordt opgenomen (“vakantiejaar”). Het is m.a.w. de werkgever van het vakantiedienstjaar die de vakantie van het vakantiejaar betaalt. Dat is zo voor zowel arbeiders als bedienden. Maar waar bij arbeiders de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie (RJV) die berekening achter de schermen op zich neemt, ligt voor bedienden het puzzelwerk bij de werkgever zelf. Zolang de bediende niet van werkgever wisselt, komt daar weinig bij kijken. Bij een overgang van werkgever of van statuut (bediende-arbeider) hoort echter een afrekening en verrekening van het reeds opgebouwde vakantiegeld, het zogenaamde vertrekvakantiegeld, die vaak tot penibele situaties leidde.
De verrekening van het vakantiegeld voor bedienden is al bijna een halve eeuw dezelfde. De bediende die uit dienst gaat, krijgt van zijn werkgever alle nog niet opgenomen vakantiedagen van het lopende jaar én alle opgebouwde vakantiedagen voor het volgende jaar uitbetaald. Het gaat daarbij telkens om drie bedragen: het enkel, dubbel en aanvullend vakantiegeld. Drie tot zes bedragen in totaal, afhankelijk van de prestaties in het vorige jaar en afhankelijk van of het dubbel en aanvullend vakantiegeld al dan niet reeds werden uitbetaald. Al deze bedragen staan netjes vermeld op één of twee vakantieattesten die de bediende bij zijn vertrek meekrijgt. Deze stap blijft ook in 2024 onveranderd.
Bij indiensttreding bij een nieuwe werkgever werden deze bedragen, op basis van de meegeleverde vakantieattesten, meestal in één keer verrekend, hetzij in mei of juni, hetzij met de eerste loonbrief als de indiensttreding na deze datum viel. Dat zal vanaf 2024 anders gebeuren.
Aan de verrekening van het dubbel en aanvullend vakantiegeld wijzigt er niets. Dat betreft enkel de herberekening van het door de vorige werkgever uitbetaalde bedrag aan het loon bij de nieuwe werkgever indien dat nieuwe loon hoger is dan het oude. In het slechtste geval een nuloperatie voor de werknemer, in het beste geval levert het een extraatje op.
De wijze van verrekening van het enkel vertrekvakantiegeld wijzigt wel. Het enkel vertrekvakantiegeld is eigenlijk het bedrag dat de werknemer van zijn vorige werkgever heeft meegekregen om zijn vakantie bij zijn nieuwe werkgever mee te betalen. Tot vorig jaar werd dit op één moment ingehouden, wat, afhankelijk van het aantal nog op te nemen vakantiedagen, tot een maand met weinig of geen loon leidde. Ergens logisch, want de werknemer had dat bedrag bij zijn uitdiensttreding bovenop zijn loon als extraatje ontvangen. Het ingehouden bedrag kreeg de werknemer vervolgens in stukjes terug, telkens hij vakantiedagen opnam. Die praktijk bleek volgens de FOD WASO plots in strijd met de Loonbeschermingswet die de inhouding op werknemerslonen regelt. En dus moest het anders.
De oplossing is een verrekening in twee fases die het er zeker niet eenvoudiger op maakt. In de eerste fase betaalt de nieuwe werkgever telkens wanneer de werknemer een vakantiedag opneemt die gedekt is door een vakantieattest slechts 10% van het brutoloon voor die dag uit.
In december, of in de maand van uitdiensttreding als de werknemer vroege vertrekt, volgt een tweede berekeningsmoment. Dat is fase 2, de eindverrekening. Hierin wordt nagegaan of er een verschil is tussen de doorheen het jaar ingehouden 90% enkel vakantiegeld bij de nieuwe werkgever en het vertrekvakantiegeld betaald door de oude werkgever. Net zoals vroeger wordt de aftrek begrensd tot maximaal het vertrekvakantiegeld. Bij een verschil zal er ofwel een aanvulling moeten betaald worden, ofwel een bijkomende inhouding moeten gebeuren op het loon van december (of de maand van uitdiensttreding), die in principe opnieuw begrensd moet zijn tot 20 procent van het nettoloon.
De bediende moet op drie niveaus informatie krijgen over deze verrekening:
-
De nieuwe regels moeten vanaf 2024 uitdrukkelijk op het vakantieattest worden vermeld.
-
De werknemer moet een duidelijke uitleg krijgen over de verrekening wanneer hij/zij hierom vraagt, hetzij op papier, hetzij op elektronische wijze.
-
De werknemer moet geïnformeerd worden over de correcties op de loonfiche van december (of de maand van uitdiensttreding)