22 juni '22
De inflatie en uw loonkost
in Juridisch Karl Böhrer
|
Het leven is de voorbije maanden flink duurder geworden. Daarmee trappen we een open deur in. In mei steeg de inflatie opnieuw, van 8,31% naar 8,97 procent. Het hoogste niveau sinds augustus 1982, toen de inflatie uitkwam op 9,02%. Het nationaal planbureau voorspelt dit jaar met een gemiddelde jaarinflatie van 8,1% af te sluiten. Betekent dat nu ook dat de lonen van uw personeel en uw loonkost ook meteen met datzelfde percentage zullen stijgen? Zo eenvoudig is het niet.
In België worden de meeste lonen en uitkeringen automatisch aangepast aan de levensduurte. Die wordt uitgedrukt in het “afgevlakte gezondheidsindexcijfer”. Een indexcijfer meet de evolutie van de 'levensduurte' en is een belangrijke aanwijzing voor de prijsverhoging of inflatie. De index meet in de eerste plaats de schommeling tussen twee periodes. Zo geeft het indexcijfer van de consumptieprijzen de evolutie van de kost van een korf van goederen en diensten aan die representatief zijn voor een doorsnee gezin. De gezondheidsindex is afgeleid van de consumptieprijsindex waaruit een aantal producten zoals alcohol, tabak en motorbrandstoffen zijn gehaald. De afgevlakte gezondheidsindex – ook het “voortschrijdend gemiddelde” – is de gemiddelde waarde van die gezondheidsindex in de vier voorbije maanden.
Deze automatische indexering ligt al langer onder vuur, maar blijft een stokpaardje voor vakbonden en bepaalde politieke partijen. Hoe de lonen concreet gekoppeld zijn aan de index werd per paritair comité geregeld. Hiervoor bestaan twee systemen: een vast percentage op een variabel moment (telkens wanneer een drempel wordt overschreden) of een variabel percentage op een vast moment.
Het minimumloon van de flexi-jobs valt in de eerste categorie. De minimumlonen voor flexi-jobbers werden hierdoor al drie keer aangepast: 10,69 euro vanaf 1 januari, 10,91 euro vanaf 1 maart, 11,12 euro vanaf 1 mei. Een volgende aanpassing wordt voorzien voor oktober. Flexilonen die boven het minimum zitten worden niet automatisch geïndexeerd.
De lonen van alle andere werknemers in paritair comité 302, maar ook die in bijv. het paritair comité van de bedienden (pc 200) vallen in de laatste categorie. In beide sectoren worden telkens zowel de minimumlonen als de werkelijke lonen, d.w.z. boven barema, geïndexeerd. De hoogte van die indexering kennen we pas op het einde van het jaar, maar wordt rond de 9% geschat.
Stel dat de brutolonen van uw werknemers op 1 januari 2023 met 8,97% zouden stijgen, wil dat dan ook zeggen dat uw loonkost met hetzelfde percentage stijgt? Helaas, zo eenvoudig is het niet. Er is geen rechtlijnig verband tussen brutolonen, nettolonen en loonkost. Zo kost een arbeider in categorie V die op barema wordt betaald u nu 3.531,26 euro per maand. Verhoogt diens loon met 8,97% van 2.315, 62 naar 2.523,33 euro bruto, dan stijgt de kost niet met 8,97%, maar met 10,32% tot 3.895,85 euro per maand. Dat komt onder meer door de structurele lastenvermindering die daalt van 154,44 euro naar 120,46 euro per maand. Een verhoging van het brutoloon heeft natuurlijk ook een invloed op het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de groepsverzekering.
Daarnaast wordt, in de horeca, meestal ook de kledijvergoeding jaarlijks geïndexeerd en in februari wijzigen meestal ook de tarieven voor het woon-werkverkeer.
En wat als u zelfstandigen voor u hebt werken? Voor de tarieven van zelfstandigen is geen automatische indexering voorzien. Soms zal er een prijsherzieningsclausule in de overeenkomst zijn opgenomen, maar die mag niet gekoppeld zijn aan een indexcijfer. Meestal zal de overeenkomst een clausule bevatten dat de vergoedingen na een bepaalde tijd opnieuw zullen besproken worden. Een eventuele verhoging van de vergoeding zal dus het resultaat moeten zijn van onderlinge afspraken.