19 maart '19
Het vrij aanvullend pensioen voor werknemers, een doodgeboren kind?
|
Vanaf 27 maart kunnen werknemers intekenen op het vrij aanvullend pensioen voor werknemers (VAPW). Het VAPW is eigenlijk niet meer dan een vorm van individueel pensioensparen via de werkgever. Op het einde van de rit komt het bovendien minder voordelig uit dan het klassieke pensioensparen. En de werkgever wordt met heel wat bijkomende administratie opgezadeld.
Met het vrij aanvullende pensioen voor werknemers wil de overheid de drempel voor individueel pensioensparen verlagen. Het komt erop neer dat een werknemer voortaan aan u, zijn werkgever, kan vragen om een deel van zijn loon in te houden en door te storten naar de pensioeninstelling. Dat kost u niets, … behalve heel wat administratie. Want elke werknemer kan zelf bepalen hoeveel hij opzij zet, in welk soort van formule van pensioensparen het belegd wordt en ook de pensioeninstelling (bank- of verzekeringsmaatschappij) kiest hij zelf. Wanneer een werknemer u dit vraagt, bent u verplicht om op dit verzoek in te gaan.
De pensioenbijdrage is wel begrensd tot 3% van het brutoloon met een maximum van 1.600 euro in 2019. Voor werknemers die reeds een groepsverzekering hebben via de werknemer of voor wie nu al een deel van hun loon in een pensioenfonds wordt gestort, dient er op dit bedrag nog een correctie te worden gemaakt. Het bedrag dat twee jaar geleden (voor dit jaar kijken we dus naar 2017) in dat plan of fonds werd gestort, moet namelijk van dat maximumbedrag in mindering worden gebracht.
Stel dat uw werknemer 60.000 euro bruto verdient, dan mag hij maximaal 3% hiervan, of 1.800 euro, in de VAPW laten storten. Stel dat u in 2017 voor deze werknemer al 1.500 euro in een pensioenplan betaalde, dan blijft er nog maar 300 euro over voor de VAPW.
Voor werknemers in de horeca gaat er, waarschijnlijk zonder dat de meesten er erg in hebben, automatisch 1% van het brutoloon in een sectoraal pensioenplan, dat de werknemer op zijn 65ste uitbetaald zal krijgen. Het deel dat hierin werd gespaard mag de werknemer dus niet meer aan het VAPW besteden.
Veel administratie en rekenwerk dus, maar is het VAPW dat wel waard?
De bijdrage aan het VAPW wordt ingehouden op het nettoloon en niet op het brutoloon van de werknemer. Het belastbaar inkomen van de werknemer verlaagt er dus niet door. Fiscaal en parafiscaal wordt het VAPW behandeld zoals een aanvullend pensioen van de tweede pijler, een pensioenplan dat u als werkgever zou aanbieden zeg maar. Dat wil zeggen dat de werknemer recht heeft op een belastingvermindering van 30%, maar dat er ook een premietaks van 4,4% op verschuldigd is en dat de werknemer er bij opname ook een Riziv-bijdrage van 3,55% en eventueel ook nog een solidariteitsbijdrage van 2% op zal betalen, plus 10% belastingen bij opname op de normale pensioenleeftijd. Bij het klassieke pensioensparen (derde pijler), zijn deze heffingen er niet, terwijl het fiscaal voordeel bij beide systemen ongeveer even groot is.
Het valt dus af te wachten of dit nieuwe systeem veel werknemers zal aanspreken. Ook de vakbonden staan er niet om te springen. Krijgt u de vraag van een werknemer om het VAPW op te starten, probeer hem er dan best van te overtuigen dat hij met de klassieke formule van pensioensparen beter af is.